Recensie

Dit is een artikel uit het NRC-archief De artikelen in het archief zijn met behulp van geautomatiseerde technieken voorzien van metadata die de inhoud beschrijven. De resultaten van deze technieken zijn niet altijd correct, we werken aan verbetering. Meer informatie.
Bekijk hele krant

NRC Handelsblad

Religie

Recensie

De spruitjespaus die faalde

Adrianus van Utrecht (1459-1523) De enige Nederlandse paus ooit was de juiste man op het verkeerde moment. Rome besloot na Adrianus VI nooit meer een barbaar uit het noorden te kiezen.

De Nederlandse Paus Adrianus VI door een onbekende kunstenaar geportretteerd
De Nederlandse Paus Adrianus VI door een onbekende kunstenaar geportretteerd Foto Hollandse Hoogte

In de canon van de vaderlandse geschiedenis komt hij niet voor, in de historie van de kerk lijkt hij niet meer dan een voetnoot en op Antoine Bodar na kent vrijwel niemand hem meer. Toch was Adrianus VI (1459-1523), de enige Nederlandse paus, ooit de machtigste man van de Latijnse Christenheid. Zijn pontificaat duurde amper twee jaar, 1522 en 1523.

Voor de reformatie was het een zachte heelmeesterswind en voor het Rome van de Renaissance een onverwachte orkaan. Men schrok er ter plaatse zodanig van dat het een kleine vijf eeuwen zou duren voordat ze weer ‘een barbaar’, een niet-Italiaan, op de zetel van Petrus zouden kiezen. Want deze theoloog, die, uitzonderlijk voor een paus destijds, de Bijbel op z’n duimpje kende, snapte de ratio van zijn eigen religie niet. Dat de kerk een soort grootwinkelbedrijf voor de ziel was, een voorspraak-kerk waar alles, tot en met ‘verlossing’, te koop was, Adrianus begreep het niet helemaal.

Minstens zo erg was dat deze kniezer, deze ‘monnik’ in hermelijnen mantel, deze spruitjespaus, de curie en het showing off-katholicisme niet op waarde wist te schatten. Het gerucht ging zelfs dat hij de Sixtijnse Kapel – ‘een badkamer vol naaktelingen’ – wilde laten overschilderen.

Ze wilden in Rome deze ‘Duitse ringworm’, ‘deze Vlaming die niemand had gezien en van wie niemand had gehoord’ dan ook zo snel mogelijk weer vergeten. De Nederlandse paus Adrianus was, kortom, een vergissing. Zijn pontificaat gold lang als een bladzijde die maar het best kon worden overgeslagen.

Ten onrechte, betoogt zijn biograaf Twan Geurts (1950), die als theologiserend journalist eerder schreef over het kleinseminarie Rolduc en over engelen in een geseculariseerde wereld. En de auteur staat niet alleen in zijn herwaardering. Ook de huidige paus Franciscus herkent in Adrianus een vroege bondgenoot, hij schijnt zelfs overwogen te hebben zich naar hem te vernoemen.

Onverteerbaar

Maar hoe kwam Adrianus in zijn drama terecht, wat maakte hem zo onverteerbaar, en rechtvaardigt zijn ‘bladzijde’ van ruim anderhalf jaar pausschap een biografie?

Geurts opent zijn boek mooi met de uitverkiezing van Adrianus als gelegenheidspaus uit verlegenheid met de politieke situatie, waarin als het ware de ene Borgia de andere Medici de heiligste stoel in Rome misgunt. De kardinalen – ‘dode mannen’, zo citeert Geurts een tijdgenoot – ‘kijken allemaal ontevreden en hebben nu al spijt dat ze een onbekende, een barbaar hebben gekozen.’

Vervolgens beschrijft de auteur de chronologie van een opmerkelijke maar een tijdlang niet buitengewone loopbaan. We zien hoe Adrianus, zoon uit de betere Utrechtse middenstand, opklimt. Hij wordt de voornaam- ste geestelijke in zijn geboorteplaats, professor te Leuven, ontmoet de wat jongere Erasmus, en stijgt telkens in aanzien in eigen kring van godgeleerden.

Van de twee jaren van zijn pontificaat resteert een voetnoot in de geschiedenis. Ten onrechte, schrijft zijn biograaf.

Belangrijkste feit uit zijn jongere jaren is zijn leerschool bij de Moderne Devotie, een relatief radicale religieuze hervormingsbeweging, die de nadruk legt op de individuele verovering van het geloof. Daar doet Adrianus de eigenzinnigheden op, die hem later doen verklaren dat ‘de pauselijke onfeilbaarheid’ niet altijd vanzelf spreekt en dat het geweten soms evenzeer telt als traditie en leer. Daar ook vindt hij de rechtvaardiging voor zijn in geloofszaken rigide handelen, dat hem als hoge prelaat korte metten wil doen maken met het priesterconcubinaat, met de verkoop van religieuze ambten en met andere producten uit de Roomse winkelketen, die hij steeds meer gaat zien als geloofsbederf.

Zijn carrière komt in een stroomversnelling wanneer het keizerlijk hof het oog op hem laat vallen, en hij geestelijk leermeester van de jonge Karel V wordt, en daarna als bisschop en stadhouder van de keizer diens steun en toeverlaat blijkt in het opstandige Spanje. De ruim honderd bladzijden die de auteur eraan besteedt, maken duidelijk dat Adrianus een geduldig en indien nodig krachtig bestuurder is, maar ze tillen hem niet uit boven het niveau van een ‘kundige man’. Een diplomaat-prelaat zoals er toen velen zijn geweest, denk je onwillekeurig als lezer terwijl de oorlogjes, onderhandelingen en wisselende coalities voorbij komen.

Het is de breuk in zijn leven, zijn benoeming tot paus in 1522, die je doet opveren. Dan komt ineens een man te voorschijn die haaks staat op zijn tijd en omgeving, een man die geschiedenis moet maken van zichzelf omdat hij nu eenmaal oprecht is, en die door zijn eigen soort wordt uitgebraakt.

Adrianus sommeert de wufte kardinalenkaste van edelmannen haar ijdele baarden af te scheren, hij eet ‘miserabele spijzen uit kleine potten en pannen, als een arme dorpspastoor’, bestempelt de triomfboog als ‘heidens gebruik’, wil het liefst op een muildier Rome binnenrijden, en roept aldus het ene na het andere hekeldicht over zichzelf af.

En alles wat hij probeert, mislukt. De coalitie van roomse vorsten tegen het Turkse gevaar die hij wil smeden komt niet tot stand, mede omdat de paus het vorstelijk welgemeend eigenbelang niet kan temmen. En die ene keer dat hij doet wat zijn tijd eist, wanneer hij Luther op zijn manier de hand reikt, door te erkennen dat de kerk ‘in hoofd en ledematen ziek is’, vat deze zijn gebaar op als een halfslachtige reddingspoging van ‘de ezel uit de hogeschool van Leuven, uit wiens mond de Satan spreekt’.

Adrianus komt uit het boek naar voren als een profeet tegen de valse herders van zijn kudde. In het beste geval was hij een schakel naar de zogeheten katholieke of contrareformatie. De kerk was nog niet klaar voor Adrianus’ hervormingstheater, dat wel uit moest lopen op een mislukte generale repetitie van een stuk dat later tijdens het Concilie van Trente (1545-1563) alsnog opgevoerd werd. ‘Adrianus kwam te laat voor Luther en te vroeg voor de kerk’, schrijft Geurts. Hij was, zo toont de auteur overtuigend aan, de juiste man op het verkeerde moment.