Dit is een artikel uit het NRC-archief De artikelen in het archief zijn met behulp van geautomatiseerde technieken voorzien van metadata die de inhoud beschrijven. De resultaten van deze technieken zijn niet altijd correct, we werken aan verbetering. Meer informatie.
Bekijk hele krant

NRC Handelsblad

Boeken

Eros en Thanatos liggen op straat

In een serie over heruitgegeven klassieken deze week de verhalen van Arthur Schnitzler (Vertaald door Elly Schippers. Atlas, 382 blz. 24,90 euro)

`Wie ooit medicus was, kan niet ophouden het te zijn. Want geneeskunde is een wereldbeschouwing', zo luidt een bekende uitspraak van de Weense fin de siècle-schrijver Arthur Schnitzler (1862-1931). Schnitzler kon het als gepromoveerd arts weten, en zijn werk getuigt van de klinische en illusieloze blik die de medische stand eigen schijnt te zijn.

Heel wat artsen heeft Schnitzler ten tonele gevoerd, lang niet altijd in flatteuze zin, zoals hij ook prachtige ziektegeschiedenissen heeft beschreven; het indrukwekkendst misschien wel in zijn vroege novelle Sterben, die vaak is vergeleken met Tolstojs vertelling De dood van Iwan Iljitsch.

Maar Schnitzler was vooral geïnteresseerd in psychiatrie, hypnose, droom en seksualiteit. `De dubbelganger van Freud' is een bijna tot cliché geworden bijnaam van Schnitzler, die overigens niet geheel terecht is want de schrijver stond uiterst gereserveerd tegenover de leer van zijn tijd- en stadgenoot Sigmund Freud. Schnitzler vond dat Freud cum suis veel te eenzijdig waren in hun theorie en dat ze het onderbewuste te sterk benadrukten. Ook hekelde hij graag de simplistische en deterministische verklaringen van de psychoanalytici. Tot meer dan oppervlakkige contacten tussen Schnitzler en Freud is het nooit gekomen.

`De poëtische socioloog van het Weense en Europese fin de siècle' is een andere en misschien wel betere bijnaam van Schnitzler, afkomstig van Claudio Magris. Schnitzler heeft op schitterende wijze uitdrukking gegeven aan het levensgevoel van zijn tijd: aan de frivoliteit maar ook aan het spleen en de onzekerheid van de mensen rond 1900 met hun `gebrek aan programma', zoals het ergens luidt in zijn roman Der Weg ins Freie (1908). Hij vond zijn thema's op straat, geheel anders dan de etherische Hugo von Hofmannsthal of de kamergeleerden Broch, Musil en ook Thomas Mann, die veel essayistischer en analytischer te werk gaan en hogere eisen aan de lezer stellen. Schnitzler behoort tot de groten uit de wereldliteratuur, maar hij is betrekkelijk moeiteloos te lezen.

Naast toneelstukken, waarvan `Das weite Land' (1911) en `Professor Bernhardi' (1912) misschien wel de mooiste zijn, schreef Schnitzler twee romans, de fragmentarisch gebleven autobiografie Jugend in Wien en verder tientallen verhalen en novellen die een grote stilistische en compositorische variëteit laten zien. Terwijl hij in zijn beginjaren voornamelijk korte verhalen in een sobere stijl schreef, tendeerde hij later naar langere verhalen in een vaak bloemrijke taal. Psychologische studies wisselde hij af met parabels, monoloogverhalen en lange avonturennovellen. De nu verschenen en door Elly Schippers voortreffelijk vertaalde bundel biedt een representatieve keuze uit het werk van deze meesterverteller.

`Juffrouw Else' uit 1924 is een van Schnitzlers beroemdste verhalen, een juweeltje van vertelkunst. Schnitzler beschrijft hoe een jonge vrouw, gedwongen door hoge schulden van haar vader, in een hachelijke situatie verzeild raakt. Om haar vader te redden dient ze een flink geldbedrag los te peuteren bij een van diens relaties, de schatrijke kunstverzamelaar Von Dorsday. Deze oude schuinsmarcheerder stelt echter een ongewone tegeneis: hij wil Else naakt zien (`een kwartier te mogen verzinken in uw schoonheid'). Else belandt hierop in een ernstig gewetensconflict en uiteindelijk kiest ze, labiel als ze toch al is, voor een overdosis veronal.

Schnitzler maakt in `Juffrouw Else' gebruik van de innerlijke monoloog, een techniek die hij twintig jaar eerder al had toegepast (en binnen de Duitse literatuur introduceerde) met zijn verhaal `Leutnant Gustl'. De sterk associatieve vertelwijze stelt hem in staat om een ragfijn beeld te geven van Elses wankele psyche: haar eenzaamheid en haar doodsdrift, maar ook haar koketterie en haar verdrongen seksuele verlangens. Opvallend in dit meesterwerk zijn de muzikale motieven en het gebruik van de droomsymboliek; aanvankelijk anticipeert Else dromend op haar eigen dood en later beleeft ze haar (vermoedelijke) echte dood opnieuw in een droom.

Een nog belangrijkere rol speelt de droom in `Droomnovelle', die over jaloezie en overspel gaat en waarin werkelijkheid en droom soms moeilijk te scheiden zijn – Stanley Kubrick liet zich in 1999 door dit verhaal inspireren tot zijn geruchtmakende film `Eyes wide shut'. Samen met het eveneens al vaker vertaalde verhaal `Casanova's thuisreis', waarin de vrouwenverleider als een afgetakelde en tamelijk gedegenereerde vijftiger wordt opgevoerd, behoort `Droomnovelle' tot Schnitzlers late verhalen, waarin het verteltempo hoog ligt en de gebeurtenissen elkaar in een razend tempo opvolgen.

Dat laatste geldt ook voor het uiterst spannende `Spel in de ochtendschemering', een verhaal dat zich afspeelt in het militaire milieu. De officier Willi Kasda lijdt aan een gokverslaving die hem fataal wordt. Om een oude vriend te helpen, die in acute geldnood is geraakt, maakt Kasda grote speelschulden. Nadat hij tevergeefs heeft aangeklopt bij een oom en bij een vroegere geliefde, ziet hij geen andere uitweg dan zich een kogel door het hoofd te schieten – vlak voordat er uit onverwachte hoek toch nog hulp opdaagt.

Een contrast vormt het sober vertelde `De doden zwijgen', waarin de liefde en de dood oftewel Eros en Thanatos (Schnitzlers favoriete begrippenpaar) elkaar bijna toucheren. Een gehuwde vrouw wordt gedwongen haar overspel op te biechten nadat haar minnaar tijdens een gemeenschappelijk uitstapje verongelukt. Overigens is ook dit laatste verhaal al eerder vertaald. Dat vormt wellicht de enige smet op deze aanbevelenswaardige bundel: vijf van de acht vertellingen zijn recentelijk al een of twee keer vertaald. Daarentegen zijn veel andere meestervertellingen van Arthur Schnitzler, zoals het bovengenoemde `Sterben', het incestverhaal `Frau Beate und ihr Sohn', `Flucht in die Finsternis' en minstens nog tien andere, in ons taalgebied nog onbekend. De vertaalster moet haar verdienstelijke werk dus maar gewoon voortzetten.