Dit is een artikel uit het NRC-archief De artikelen in het archief zijn met behulp van geautomatiseerde technieken voorzien van metadata die de inhoud beschrijven. De resultaten van deze technieken zijn niet altijd correct, we werken aan verbetering. Meer informatie.
Bekijk hele krant

NRC Handelsblad

Boeken

Een zwarte doodskist en een koud wit lijk; Roman over alledaags racisme van Joost Zwagerman

Joost Zwagerman: De Buitenvrouw. Uitg. De Arbeiderspers, 234 blz. Gebonden ƒ 45,-, paperback ƒ 29,90.

In het voorlaatste hoofdstuk van Joost Zwagermans nieuwe roman De Buitenvrouw wordt hoofdpersoon Theo Altena bij het tuinhek van zijn woning aangesproken door zijn oudere buurvrouw. De dag ervoor is er bij haar ingebroken, maar alles, zo vertelt ze, is weer terug - gevonden in een pand met illegale buitenlanders. “Je mag het niet zeggen, maar het waren tóch weer de bruinen hè,” merkt ze op. “Of nou ja, buitenlanders in ieder geval. Het is toch godgeklaagd. Nou, ik had het wel geweten. Grenzen dicht, geen gezinshereniging meer, rijksgenoten alleen maar binnen als ze kunnen aantonen dat ze keurig van maandag tot vrijdag bij een baas werken, en alle illegalen op het vliegtuig met een enkele reis vaderland.” Opvallend genoeg glijdt deze tirade van Theo Altena af als motregen van een tentzeil. Hij heeft er geen zin meer in, hij heeft genoeg gehoord, en dus loopt hij glimlachend zijn huis binnen. “Vooral niet tegenspreken, dat had hij inmiddels wel geleerd.”

De insinuaties van mevrouw Does zijn niet de enige semi-racistische opmerkingen waarmee de hoofdpersoon van Joost Zwagermans nieuwe roman De Buitenvrouw wordt geconfronteerd. Zijn schoonvader roept tijdens een avondje televisiekijken dingen als: “Kijk nou toch eens. Zitten ze ook al in Telebingo, de zwarten,” terwijl zijn grootvader “Alweer een rotjood. Het zal es niet zo wezen.” mompelt.

Op het eerste gezicht draait De Buitenvrouw om de relatie tussen Theo Altena, leraar Nederlands aan het Westfries college in Hoorn, en Iris Pompier, zijn Surinaamse gymnastiek-collega. Deze geheime verhouding wordt en detail beschreven, vanaf de eerste afspraakjes tot het sullige einde. Toch wordt al snel duidelijk dat Zwagerman geen relatieroman heeft wilen schrijven. Hij probeert een genre nieuw leven in te blazen dat in de Nederlandse literatuur van de afgelopen decennia een kwijnend bestaan leidde: de geëngageerde, maatschappelijk betrokken roman. Niet voor niets laat hij zijn hoofdpersoon na een lange tirade over verpauperde stadswijken, vervagend normbesef onder autochtone Nederlanders, Turkse koffiehuizen en borreltafeldictatuur, uitroepen: “En waar waren de zogenaamde geëngageerde kunstenaars en intellectuelen? Nu het wérkelijk nodig was om de burger een geweten te schoppen, legde de culturele voorhoede zich toe op slappe camp en postmoderne ironie.” Zwagerman werpt een handschoen die hij tegelijkertijd zelf weer opraapt.

Die sneer naar 'postmoderne ironie' is nogal opvallend, omdat het juist Zwagerman was, die met Gimmick! vijf jaar geleden dé kroniek van de postmoderne ironie in Nederland schreef. Daarna kwam hij met Vals Licht, een roman waarin de waarachtigheid van liefde en relaties in het aids-tijdperk werd beproefd. De Buitenvrouw lijkt goed te passen bij de huidige heropleving van maatschappelijk engagement: het is een roman over engagement in tijden van materialisme. Dat zou je opportunistisch kunnen noemen, maar met Zwagerman is iets anders aan de hand: hij lijkt zich zo langzamerhand op te werpen als de chroniqueur van het moderne Hollandse leven. Van zulke schrijvers kunnen er in principe niet genoeg zijn: als ze slagen hebben ze én een goed boek geschreven én een bijdrage aan het maatschappelijk debat geleverd.

Dat laatste is dan ook precies wat Joost Zwagerman met De Buitenvrouw nastreeft. Zijn hoofdpersoon Theo Altena heeft een behoorlijke baan, is gelukkig getrouwd met de mooie, blonde Sylvia ('Ze konden neuken als reigers') en is een onverholen materialist - het prototype van de moderne dertiger die in de praktijk weinig met discriminatie geconfronteerd wordt, maar wel het gevoel heeft zich er druk om te moeten maken. Pas door zijn leraarschap en zijn verhouding met de donkere Iris wordt hij geconfronteerd met discriminatie en 'alledaags racisme'.

Voor Zwagerman biedt deze constructie de gelegenheid verschillende kanten van deze problematiek uitgebreid te belichten. Zo maakt Theo zich kwaad op zijn schoonvader als die het over 'die zwarten' heeft; tegelijkertijd wordt hij zich ervan bewust zelf ook niet helemaal zuiver op de graat te zijn. In bed fantaseert hij bijvoorbeeld over Iris als 'een zwarte doodskist' waarin zijn 'koude witte lijk' komt te liggen, of als 'de nacht' die hem 'toelaat in de holte van het heelal', maar vraagt hij zich onmiddellijk af of dat eigenlijk wel mag.

Het probleem met De Buitenvrouw is dat Zwagerman niet veel verder komt dan de beschrijving van de weifelende houding van zijn hoofdpersoon. Het boek hinkt op twee gedachtes: enerzijds heeft Zwagerman engagement willen bedrijven, anderzijds heeft hij geprobeerd een literair spel met de werkelijkheid te spelen. Door de halfslachtigheid van die constructie faalt hij in beiden: het verhaal blijft eendimensionaal en realistisch, terwijl het engagement belerend en frikkerig is. Dat komt vooral doordat Zwagerman, net als in zijn vorige roman Vals Licht, lijdt aan het Oprah Winfrey-syndroom: hij neemt geen genoegen met het typeren van zijn hoofdpersonen door hun gesprekken en gedrag, maar voegt daar telkens 'deskundig commentaar' aan toe.

Zoals we in Vals Licht door een psycholoog bladzijdenlang werden voorgelicht over Pseudologica fantastica en door 'ervaringsdeskundige' Lizzie Rosenfeld over vaginisme, worden we in De Buitenvrouw geconfronteerd met pagina-lange verhandelingen over discriminatie en integratie. Dat zou zo erg niet zijn geweest als Zwagerman deze gedachtes niet zo krampachtig in de mond van zijn hoofdpersonen had gelegd; hierdoor verliezen de personages hun geloofwaardigheid en verwordt de roman tot een vehikel voor obligaat moralisme. Zwagerman heeft geen mening en geen oplossingen; hij komt nauwelijks verder dan de constatering dat er aan discriminatie veel meer kanten zitten dan de lezer op het eerste gezicht misschien gedacht zou hebben. Onbedoeld heeft Joost Zwagerman met De Buitenvrouw inderdaad een kroniek geschreven: een kroniek van het pseudo-engagement aan het begin van de jaren negentig.

UIT: JOOST ZWAGERMAN, DE BUITENVROUW

Anderhalve maand voordat ze met elkaar naar bed zouden gaan had zij Theo verteld over alle inspanningen van de dames en heren lesboeren in haar nabijheid; over dat o zo goedbedoelde gezwoeg van die mensen wanneer ze met haar spraken in de koffiepauze of na de vergadering. Vooral gewóón en ontspánnen met haar omgaan, zag je ze op zulke momenten denken, want interraciale communicatie, dat was hard werken. Aan een Indonesische of Hindoestaanse collega zouden de meesten waarschijnlijk sneller gewend zijn geraakt, zo iemand had evengoed een donker uitgevallen Hollander kunnen zijn, maar een Creoolse was en bleef ontegenzeggelijk uitheems, exotisch, curieus.