Dit is een artikel uit het NRC-archief De artikelen in het archief zijn met behulp van geautomatiseerde technieken voorzien van metadata die de inhoud beschrijven. De resultaten van deze technieken zijn niet altijd correct, we werken aan verbetering. Meer informatie.
Bekijk hele krant

NRC Handelsblad

Interview

Bram Tankink: ‘Zij koos altijd voor mij, maar ik koos voor de fiets’

Lunchinterview Bram Tankink (40), wielrenner, stopte na achttien jaar als knecht. Nu is er een biografie over de man die nooit won. „Wij fietsers zijn hard voor onszelf, maar ook voor onze omgeving.”

Foto Frank Ruiter

Voor Bram Tankink (40) had het niet per se gehoeven, een biografie. Hij is trots op zijn wielercarrière, dat zeker, maar hij heeft nooit de Tour de France gewonnen, en in grote rondes als Parijs-Roubaix of Luik-Bastenaken-Luik eindigde hij in de beste jaren als 26ste (in 2014) of 32ste (2007). Weinig glitter en glamour, en zelfs de ambitie om de allerbeste te worden had hij niet. Bram Tankinks grootste prestatie als wielrenner is dat hij het zo verschrikkelijk lang heeft volgehouden. Achttien jaar was hij knecht, oktober vorig jaar reed hij zijn allerlaatste rit.

Waarom kwam Tank er dan toch, een boek over een man die geen winnaar is? Bram Tankink werd de laatste jaren van zijn carrière een cultheld. Deels door zijn klunzigheid (te laat aan de start van de Tour de France verschijnen), deels door zijn grappen en grollen voor draaiende camera’s en op zijn Twitter-account (van de zomer een selfie van zijn eigen ploegentijdrit: hij voorop, daarachter zijn drie dochters op hun kinderfietsjes). Ralph Blijlevens, sportverslaggever bij De Twentsche Courant Tubantia volgde de loopbaan van zijn streekgenoot al jaren. En hij vond dat die biografie er moest komen. „Prima. Maar ik wilde niet te boek staan als alleen die lachebek en lolbroek.” Dan moest het héle verhaal verteld. Ook over de dood van zijn vader, zijn gehandicapte zusje Annemiek, zijn schuldgevoelens tegenover zijn gezin, en de crisis waarin hij een jaar of twee geleden belandde.

We spreken elkaar aan de vooravond van het Sportgala in Amsterdam. Hij mag, in smoking en met een zelfgeschreven speech, de sportvrouw van het jaar bekendmaken. „Nu ik geen prof meer ben, nodigen ze me ineens uit.” Maar zonder gekheid, zegt hij, hij vindt het een eer dat ze hem vragen.

Ik wapper met de menukaart en vraag of hij alvast wat wil eten. Of moet hij straks dineren met de organisatie van het sportgala? Hij zwijgt, perplex. Pakt zijn telefoon, verstuurt diverse appjes en bestelt zekerheidshalve alleen een glaasje Spa. Na achttien jaar dagelijks op de fiets zal hij wel flink moeten aftrainen, veronderstel ik. „Dat heb ik ook aan de cardioloog gevraagd, of ik moest aftrainen.” En? „Neuh. Zolang ik in beweging blijf, zo op tien, twintig procent van hoe ik trainde, is het goed. Ik moet geen al te gekke dingen doen. Mijn lichaam heb ik zo lang overbelast, ik moet nu niet de marathon willen lopen.” En minder eten dan voorheen ? „Ook niet, denk ik. Ik pak nog gewoon mijn biertje en dingen.” Klopt op zijn buik. „Ik weeg 74. Twee kilo erbij, that’s it.”

Zeker wel de nodige begeleiding bij gehad, bij het stoppen met profrennen? Wielerploeg LottoNL-Jumbo was zijn laatste werkgever. „Neuh, niet echt. Eén telefoontje van mijn ploegleider. Verder niet. In zo’n ploeg zit tachtig man, die jongens zijn gewoon met fietsen bezig. Als je stopt… De meesten die stoppen, verdwijnen via de achterdeur, daar hoor je niks meer van.”

Het thuis opvangen

Dus de ploegmakkers met wie hij jaren berg op, berg af klom, voor wie hij sprints trok en zich soms kapot reed, dat zijn geen vrienden voor het leven geworden? „Vrienden, vrienden, nee, dat ben je niet van elkaar. Natuurlijk, de een ligt je meer dan de ander. Maar buiten het fietsen, zie je elkaar weinig.”

Toevallig zat hij laatst wel met een klein clubje renners in een huisje in de Ardennen. Jos van Emden zit erbij, Tom Dumoulin. „Gezellig. Vrouwen en kinderen mee.” Maar dat is het wel zo’n beetje wat hem nog bindt aan zijn fietsverleden . „Het personeel om het fietsen heen, de verzorgers, de mechaniekers, de mensen die het dichtst bij je stonden, die spreek ik nog wel.” Maar verder? „Iedereen denkt: Bram redt zich wel.”

Hij heeft een baan nu, als ambassadeur van de Brightlands Chemelot Campus in Geleen, waar studenten, wetenschappers en ondernemers werken aan duurzame innovaties. Zelf studeerde hij ooit hydrologie in Wageningen, maar is daarmee gestopt om profrenner te worden. Van vier, vijf, zes uur gemiddeld op de fiets per dag naar drie dagen per week werken, is nogal een omschakeling, zegt hij. „Al dat gepraat, ik was kapot de eerste dagen.” Maar heel anders kapot dan toen hij fietste. „Als ik thuiskwam na een rit of ronde wilde ik vooral met rust worden gelaten.” Hij zag zichzelf altijd als familieman, zegt hij. Een gezin met vier kinderen was zijn ideaal. Die vierde, een jongetje, is er net tien maanden. Zijn dochters zijn 11, 8 en 5. „Die zijn superblij dat ik gestopt ben. Ze zeggen dat ze een andere papa hebben nu. Papa is niet meer moe.”

Lijden, doorstampen, wegcijferen, ik kon het net iets te goed

Bram Tankink

Pijnlijk? Hij neemt een slokje water. „Vera, mijn vrouw is ook heel blij.” Ze heeft net een zware operatie gehad, het herstel duurt langer dan gehoopt. „In de fietswereld werd er voor mij gezorgd, nu moet ik het thuis opvangen.” En dat valt niet mee? „Wij fietsers zijn hard voor onszelf, maar ook voor onze omgeving. Zoek het uit, je regelt het maar. Zij heeft altijd voor mij gekozen, maar ik koos voor de fiets.”

De fietswereld is anders ook bikkelhard voor renners, lees ik in zijn boek. In mei 2007 staat Vera op het punt te bevallen van hun eerste kind. De leider van zijn toenmalige ploeg Quickstep wil dat Tankink de Ronde van België rijdt, anders mag hij niet meedoen aan de Tour de France. Dus hij gaat fietsen. Vlak voor de Ardennenrit beginnen de weeën. Hij zit in een hotel in Roeselare , Vera ligt in een ziekenhuis twee uur met de auto verderop. Hij negeert het verbod en vertrekt naar het ziekenhuis, koerskleren in de koffer om de dag erop – weer twee uur terug – aan de start te kunnen staan. De baby wordt pas geboren als de wedstrijd – zonder Tankink – is gestart. En wat zegt hij daarover? Dat hij blij was dat z’n ploeggenoten hem zijn ongeoorloofde afwezigheid niet kwalijk namen. Tssss, zeg ik. Verontschuldigend: „Zo gaat het in de wielerij.”

Het moest wel heel gek lopen, wilde hij niet fietsen. Een slagaderlijke bloeding in zijn linkerhand, een derde bal op zijn zitvlak, een hersenschudding na een val, allemaal geen redenen om af te stappen.

Niet meer bereid te pletter te vallen

Twee weken na de geboorte van zijn dochter besloot hij van Quickstep over te stappen naar de ploeg van Rabobank. „Ik was net vader, ik wilde mijn blijdschap delen met de jongens. Maar ’s avonds aan tafel zei niemand boe of bah, en áls er wat gezegd werd, was het in het Italiaans.” En hij moest het nou juist van praten hebben. „Wielrenners vormen een team. Net als bij voetbal, met spitsen, verdedigers en keepers, heb je bij ons ook verschillende persoonlijkheden en mentaliteiten.”

En salarissen. Hij wijst op de lege zitplaatsen bij ons aan tafel. „Daar zit een Kruijswijk, daar een Froome of een Museeuw. Ieder goed voor een miljoen. En daaromheen zitten dan jongens met contracten van 30.000 euro.” Daar een team van maken, dat was zijn kracht. Op de fiets als wegkapitein, aan tafel als gangmaker.

Foto Frank Ruiter

Even over het eten, zeg ik. Hij schrikt, grijpt zijn telefoon en leest de berichten. „Aha, ik eet dus dáár”, zegt hij. Nog maar een spaatje dan. Hij had, zegt hij, al eerder plannen om te stoppen. Hij was klaar met altijd onderweg en moe zijn, met thuis zijn en toch afwezig. Geen zin om zijn lichaam nog langer uit te wonen en niet bereid meer om te pletter te vallen in een oprukkend peloton.

Vera raadde hem af te stoppen uit frustratie. „Ze zei: kondig je afscheid wel vast aan, en tot die tijd geniet je nog van wat wel leuk is aan het fietsen.” Hij is toen, in 2016, ook in psychotherapie gegaan. Lijden, pijn negeren, doorstampen, wegcijferen, ik kon het net iets te goed. Omdat ik niet anders kende.”

Het zusje dat net na hem werd geboren, was spastisch. „Geestelijk is ze in orde, maar fysiek kan ze helemaal niks.” Alle zorg en aandacht van zijn ouders ging naar haar. „Daarover klagen deden ze nooit. Sowieso werd er thuis nooit over Annemieks handicap gesproken.”

Zijn broer Huub en hij gingen op atletiek, hun vader was een fanatiek marathonloper. Bram wilde liever mountainbiken. Prima, maar mooi dat zijn vader hem niet naar wedstrijden bracht. „Hij vroeg: hoe lang is dat parcours van jou? 160 kilometer? Dan kan je er zelf wel heen, toch? Lekker infietsen.” Wie zegt dat hij moe is, is nog niet moe genoeg. En pijn? „Wat was pijn nou helemaal, vergeleken met wat mijn zusje te verduren had?”

Voor het verdriet weggefietst

Bram Tankink was 22 en net een paar weken profwielrenner toen zijn vader overleed. Acute hartstilstand na een hardlooptraining. „Voor dat verdriet ben ik dus heel hard weggefietst. Pijn is fijn, lijden hoort erbij, en wie het eerst remt, verliest.”

Toen hij dat eenmaal begrepen had, werd het laatste jaar fietsen alsnog leuk. Maar nou ook weer niet zo leuk dat hij ermee doorgaat nu hij zijn geld er niet meer mee verdient. Van zijn ploeggenoten heeft hij bij zijn afscheid zijn eigen fiets cadeau gekregen. Precies één keer heeft hij erop gezeten. „Naar de garage om de auto op te halen.”

Lees ook het betoog van wielerliefhebber Frank Heinen: Amateurwielrenners, doe eens wat minder asociaal!

Hij is aan het hardlopen geslagen. In maart wil hij meedoen aan de Engelse mijlenloop in Haaksbergen, vijfentwintig jaar geleden voor het eerst georganiseerd door zijn vader, leraar Engels. „Je moet een doel stellen”, zegt hij. Het zijne is zestien kilometer rennen, dwars door zijn geboortedorp.