Recensie

Dit is een artikel uit het NRC-archief De artikelen in het archief zijn met behulp van geautomatiseerde technieken voorzien van metadata die de inhoud beschrijven. De resultaten van deze technieken zijn niet altijd correct, we werken aan verbetering. Meer informatie.
Bekijk hele krant

NRC Handelsblad

Boeken

Recensie Boeken

Liever trots dan zielig, denkt de vos

Fabels van Jean de la fontaine Nederlandse uitdrukkingen zijn soms 350 jaar geleden bedacht door deze Franse dichter, zo blijkt uit een prachtig geïllustreerde, nieuwe vertaling. Poëzie van alle tijden: vlot, fris, monter en licht.

Illustratie Floris Tilanus uit besproken boek

Er was eens een vos die enorme honger had. Hij kwam langs een prieel en zag daar in de hoogte lekkere druiven hangen, ‘helemaal rijp, zo leek het, donkerpaars van kleur’. Hij wilde er graag van eten, maar hij kon er niet bij. De muur was veel te hoog. Het kostte hem moeite om dat toe te geven, want hij was een trotse vos die zich graag voordeed als een edele sinjeur. Kon zo’n edele sinjeur tegen zichzelf zeggen dat hij honger had, maar niet bij de druiven kon? ‘En dus bedroog hij / zijn eigen maag en zei: „Ze zijn mij veel te groen / en zuur, dit is geen deftig vosseneten.”’ Zo hield hij zijn eigenwaarde in stand. En zijn honger.

Ik kwam het verhaaltje tegen in de nieuwe vertaling van de Fabels van Jean de La Fontaine (1621-1695). Je zou bij zo’n fabel een moraal verwachten, maar die ontbreekt. Wat moeten we denken van een trotse vos die zijn neus ophaalt voor waar hij in werkelijkheid helemaal niet bij kan? Het slot van het gedicht is verrassend: ‘In elk geval was dat nog beter / dan dat hij zielig was gaan doen.’

Hoe moet je zo’n gedicht noemen? Er zit van alles in: fabel, sprookje, zedenschets, karikatuur van een snoever, amusante anekdote met een onverwachte pointe. De vos staat bekend om zijn slimheid, maar in dit geval heeft hij daar niet veel aan. Hij krijgt niet voor elkaar wat hij wil én hij wordt, althans voor de lezer, ook nog eens ontmaskerd als iemand die de schijn wil ophouden. Maar daar wordt hij dan weer niet om uitgelachen - integendeel. Als er al een moraal in dit verhaal zit, dan is het een weinig gebruikelijke tegeltjeswijsheid: men kan beter de schijn ophouden dan klagen.

De druiven zijn zuur

Voor de vos zijn de druiven zuur, zou je kunnen zeggen. Het is een bekende uitdrukking: ‘de druiven zijn zuur’. Van Dale: dat is een hele teleurstelling, een bittere pil. Ik heb nooit geweten dat de uitdrukking is ontleend aan precies deze fabel van Jean de La Fontaine. Van Dale geeft ook: ‘de druiven zijn zuur (zei de vos, maar hij kon er niet bij)’ en ‘de druiven hangen te hoog’, gezegd wanneer iemand zogenaamd versmaadt wat hij niet krijgen kan.

Het is een wonderlijk idee dat een Nederlandse uitdrukking 350 jaar geleden is bedacht door een Franse dichter. Of eigenlijk moet je zeggen: zo’n 2.500 jaar geleden al, door een Griekse fabelverteller. La Fontaine had het niet allemaal van zichzelf: veel van zijn fabels (hij schreef er in totaal 240) gingen terug op die van Aesopus (620-560 v. Chr.). La Fontaines gedicht van acht rijmende regels was een bewerking van een kort en kaal stukje Grieks proza. In de vertaling van Hein L. van Dolen: ‘Een hongerige vos zag eens druiventrossen aan een wijnstok hangen en wilde ze pakken. Hij kon er niet bij zodat hij maar afdroop en tegen zichzelf zei: „Ze zijn vast niet rijp.”’

Zoals het met de vos en de druiven is gegaan, zo is het met alle zestig fabels in dit boek. Het zijn verhalen van alle tijden. Ze zijn oeroud, en ze zijn nog steeds springlevend. La Fontaine ontleende zijn gegevens aan Aesopus, Lokman (Arabisch fabeldichter), Phaedrus (Romeins fabeldichter) en aan andere in de oudheid al rondzwervende fabelverzamelingen uit het Midden-Oosten, Perzië, India en China. Soms ook aan het werk van Italiaanse en Franse renaissance-dichters als Boccaccio, Ariosto en Rabelais.

Alles bij elkaar is het geen brave verzameling dierenverhaaltjes, maar een bont geheel van geestige en levendige vertellingen in allerlei genres. We vinden hier overbekende fabels als ‘De krekel en de mier’ (lekker luieren in de zomer of een wintervoorraad aanleggen) en ‘De raaf en de vos’ (blokje kaas in de snavel houden of uit ijdelheid toch maar gaan zingen). Maar soms ook een vreemd, bijna absurdistisch vertellinkje – over een rat die zich als kluizenaar terugtrekt in de holte van een groot stuk kaas. Of een verhaal met een duidelijke toespeling op een politieke situatie – bijna een scherpe column. Of een sprookjesgegeven: ‘De kat die een vrouw werd’. En steeds duiken bekende begrippen en spreekwoorden op. ‘Ga nooit een huid verkopen / voordat de beer is doodgeschoten’ is het slot van ‘De beer en de twee vrienden’.

Winterboek

Het is een eeuwenoude en ijzersterke formule. Zie ook De Fabeltjeskrant, binnenkort terug op tv. Het bonte geheel doet ook wel denken aan het bonte geheel van een winterboek, met van alles wat. Het boek is gedrukt op groot formaat, prachtig geïllustreerd door Floris Tilanus, met tekeningen die zich over twee hele pagina’s uitstrekken; bovendien voorzag hij elke fabel van een cartoonachtige getekende beginletter.

De levendigheid van de gedichten kan worden toegeschreven aan de toon en de losse manier van vertellen van La Fontaine, zoals vertaalster Marietje d’Hane-Scheltema uitlegt in haar nawoord. Maar een minstens zo groot aandeel daarin heeft zij zelf met wat ik haar wippende rijm zou willen noemen. Zij gebruikt heel weinig vol eindrijm, maar veel halve rijmen of verdoezelende rijmen of rijmen midden in de zin. Gevolg: het klinkt allemaal erg naturel, en je begint vanzelf hardop mee te lezen.

Het is poëzie van alle tijden, voor alle leeftijden. Ik moest af en toe denken aan de vlotlopende stijl van Leo Vroman – een dichter die trouwens ook graag fabels schreef. En aan Annie M.G. Schmidt, om dezelfde frisse, montere en lichte toon. En dat terwijl de verhalen vaak toch zo droevig zijn, en helemaal niet zo gemakkelijk om uit te leggen. Neem ‘De ezel in een leeuwenhuid’, over een ezel die zich als leeuw vermomt en dan opeens wel overal gezag afdwingt. ‘Maar op een dag, helaas, stak er een oor, / een stukje ezelsoor, heel klein, maar toch, / naar buiten uit, tussen zijn manen door.’ En daarmee komt er een eind aan zijn bedrog. Is dit nu een geval van hoogmoed die voor de val komt? Ik betrapte mij erop dat ik wel begrip had voor die arme pakezel die wel eens hogerop wilde. Het verhaal loopt niet goed af. Wat rijmt er op ‘eigenwaan’: ‘De mensen, stomverbaasd, / zagen sindsdien een boer die met zijn stok // een uitgeputte leeuw bleef slaan en slaan…’