Dit is een artikel uit het NRC-archief De artikelen in het archief zijn met behulp van geautomatiseerde technieken voorzien van metadata die de inhoud beschrijven. De resultaten van deze technieken zijn niet altijd correct, we werken aan verbetering. Meer informatie.
Bekijk hele krant

NRC Handelsblad

Boeken

Hang hem niet op aan de oorlog

Schrijver Bob den Uyl bezorgde zijn lezers een schaterlach, maar leidde een kleurloos leven en was een figuur in de marge. Hoe maak je daar een mooie biografie van?

Bob den Uyl Foto Chris van Houts
Bob den Uyl Foto Chris van Houts Houts, Chris van

Nico Keuning: Een zeker onbehagen. Een biografie van Bob den Uyl. Thomas Rap, 508 blz. € 24,90

‘Bob den Uyl is nog springlevend’, schrijft Nico Keuning aan het slot van Een zeker onbehagen, zijn biografie van de in 1992 overleden schrijver Bob den Uyl, maar is dat voldoende om een biografie te rechtvaardigen? Schrijversbiografieën zijn tegenwoordig geen uitzonderingen meer. Het zal niet lang meer duren of de levens van al onze belangrijkste auteurs zijn geboekstaafd. Keuning, die eerder biografieën publiceerde van Jan Arends en Max de Jong, heeft zich gespecialiseerd in de meer marginale figuren.

Wat verwacht ik van een schrijversbiografie? Het belangrijkste is dat de samenhang tussen werk en leven verduidelijkt wordt. Een schrijver is als biografisch object meer de moeite waard op grond van zijn werk dan op grond van zijn leven, al bestaan er schrijvers bij wie beide even belangrijk zijn. Zij vormen het ideaal van iedere schrijversbiograaf. In het buitenland denken we dan aan Byron of Hugo, over wie inderdaad talloze biografieën bestaan; in het binnenland aan Erasmus of Multatuli, en voor de nabije toekomst aan Hermans, Reve of Mulisch, schrijvers aan wie je een heel tijdperk kan ophangen, zo breed en verreikend is hun maatschappelijke weerklank geweest.

Bij Bob den Uyl vinden we niets van dat al. Hij was in de jaren zeventig en tachtig een populair auteur, die zijn lezers (zoals Keuning schrijft) geregeld een ‘schaterlach’ bezorgde, maar van enig maatschappelijk belang is nooit sprake geweest. Ook in de literaire wereld was hij een marginale figuur, niet iemand die zich in debatten mengde, met markante standpunten kwam of als criticus (hij schreef vele boekbesprekingen) de toon aangaf. Uit Keunings biografie krijg je ook geen moment de indruk dat hij ooit naar een dergelijke positie heeft gestreefd. Van een spannend of bizar privéleven (zoals bij Jan Arends) is evenmin iets te bespeuren.

Bob den Uyl werd geboren in Rotterdam, als zoon van een Duitse moeder en een Nederlandse politieman, hij bezocht de MULO, ging op kantoor werken, speelde trompet in een aantal dixielandbandjes (o.a. bij Pieter van Vollenhoven), was vanaf 1968 fulltime-schrijver, won met zijn verhalenbundels diverse literaire prijzen, kon er aardig van leven, rookte en dronk te veel en overleed in 1992 aan een longkwaal, een maand vóór zijn 61ste verjaardag.

Zet je de feiten zo op een rij, dan is het een raadsel hoe uit zo’n kleurloos leven toch zulke aardige verhalen hebben kunnen voortkomen. Nu zijn er wel meer schrijvers met saaie levens. Denk maar aan Kafka, een van Den Uyls favorieten (naast Elsschot en Reve), maar Kafka had tenminste nog zijn joodse afkomst en zijn worsteling met zijn vader, waarover hij even diepgaand als aangrijpend heeft geschreven. Dan nog blijft de herkomst van zijn talent een raadsel (dat is het trouwens ook bij auteurs met opwindende levens), maar de biograaf heeft wel wat in handen om tot een beredeneerde hypothese te komen.

Keuning doet zijn uiterste best om ook bij Den Uyl iets soortgelijks te vinden, en hij komt uit, niet zo heel erg verrassend, bij de oorlog: als 10-jarige jongen heeft Den Uyl het bombardement op Rotterdam meegemaakt. Daarover heeft hij geschreven in het verhaal ‘Oorlog is leuk’ (uit zijn tweede bundel Een zachte fluittoon uit 1968) en in het hoorspel Nacht over Rotterdam uit 1985. Een ‘zeker onbehagen’ was sindsdien zijn deel, aldus Keuning, die hierin de grondtoon van Den Uyls werk meent te ontwaren.

Stotteren

Maar een oorlog maakt nog geen schrijver. Dus wijst Keuning ook op een angstaanval, die Den Uyl zou hebben getroffen tijdens een psychotherapie die bedoeld was om hem van het stotteren af te helpen. Sindsdien werd hij naar eigen zeggen geteisterd door vele angsten en fobieën (door Keuning ook weer verbonden met de oorlogservaringen), en daaruit zou zijn schrijverschap zijn geboren. Op papier kon Den Uyl lucht geven aan alle ‘onbestemde gevoelens’ die hem dwars zaten. Zo zou ‘het gevoel voor het ongewone’, ‘het kijken met andere ogen’ zijn ontstaan, waaraan zijn verhalen hun bijzondere karakter ontlenen.

Het zou kunnen. Te bewijzen is het nooit. Bovendien zijn de gegevens te vaag om er veel uit te kunnen afleiden. Aan psychologie van de kouwe grond valt moeilijk te ontkomen. Dat ligt niet zozeer aan Keuning, die zich op dit punt absoluut niet te buiten gaat aan woeste speculaties, als wel aan Den Uyl die zijn biograaf zo weinig materiaal heeft verschaft. Er zijn nauwelijks onthullende, veelzeggende getuigenissen van anderen (Den Uyl was geen prater) en wat nog belangrijker is, er zijn ook nauwelijks brieven of dagboeken, die het innerlijk van de schrijver voor het nageslacht hadden kunnen ontsluiten.

Voor zover Den Uyl een complexe persoonlijkheid was, heeft hij die complexiteit effectief met alcohol bestreden, in elk geval niet met bewaard gebleven geheime ontboezemingen. Misschien was hij een alcoholist, al gaat Keuning daar vreemd genoeg niet op in; zelfs de vraag wordt niet gesteld. Het pregnantste beeld dat deze biografie nalaat is dat van een wat morsige, magere, lange man met rare bakkebaarden, die het ene glas na het andere achterover sloeg en dan met zijn handen niet van de aanwezige dames kon afblijven. Dit beeld moet alleen wel worden aangevuld met dat van de vlijtig (en nuchter) op zijn schrijfmachine tikkende auteur, bij wie thuis dankzij een liefhebbende echtgenote altijd om zes uur de aardappels op tafel stonden. Zijn uitgever Ary Langbroek omschreef Den Uyl in zijn werkkamer ooit treffend als ‘een gepensioneerde PTT’er’.

Misantroop

Laat er geen misverstand over bestaan: ik ben een liefhebber van Den Uyls verhalen. Zijn eerste bundels met hun afwisseling van absurdisme en alledaagse waanzin, bezien met het oog van een permanent verbaasde milde misantroop, zijn nog altijd onweerstaanbaar. In de eindeloze reisverhalen die hij daarna schreef, ontbreken deze kwaliteiten niet, maar de sleet is er een beetje ingekomen; Den Uyl heeft zich gewoon iets te vaak herhaald.

Keuning verbloemt dat niet. Hij is geen hagiograaf, maar een biograaf, eerlijk en consciëntieus. Nauwgezet gaat hij na, voorzover mogelijk, hoezeer in Den Uyls verhalen persoonlijke ervaringen een rol hebben gespeeld; die rol blijkt steeds, ook in de meest fantastische verhalen, groot te zijn geweest. Ik heb het genoteerd, maar kan niet zeggen dat mijn appreciatie door deze kennis is toegenomen. Ook niet afgenomen trouwens. Dat werpt opnieuw de vraag op naar de rechtvaardiging van deze biografie.

Voor Keuning zit die rechtvaardiging in het autobiografische gehalte van Den Uyls werk. Zelf moet ik bekennen dat Den Uyls verhalen mij nooit nieuwsgierig hebben gemaakt naar de mens die erachter schuil zou kunnen gaan, en wel om de simpele reden dat alles wat ik over hem zou willen weten al in de verhalen zelf staat. Om die verhalen te waarderen en te begrijpen heb je helemaal geen biografie nodig. Dat in ruim 400 bladzijden nog eens te hebben onderstreept, is een verdienste die ik Nico Keuning niet wil ontzeggen.